Vruchtwater is aanwezig vanaf 2 weken na de bevruchting.
Tijdens het eerste trimester komt het vocht uit het bloedplasma van de moeder. Dit is slechts een fractie van het vruchtwater.
De longen van de embryo/foetus maken continue longvocht aan en dit komt in het vruchtwater terecht.
Het vruchtwater bevat een kleine hoeveelheid foetaal DNA, zouten, eiwitten, mineralen,…
Naargelang de zwangerschap wordt het vruchtwater aangepast aan de noden van de foetus. Dit wil zeggen dat de samenstelling wordt aangepast.
Vanaf 4 maanden begint de baby met slikken en urineren.
Door dit proces wordt het meeste vruchtwater gereguleerd en als het ware ‘ververst’ (gemiddeld 2 keer per dag).
De gynaecoloog controleert de maag- en blaasvulling tijdens de echografie.
De aanmaak van het longvocht van de foetus vermindert naarmate het einde van de zwangerschap.
Het grootste gedeelte van het vruchtwater bestaat dus uit urine van de baby.
Indien er teveel of te weinig vruchtwater is kan dit wijzen op een afwijking aan bijvoorbeeld de nieren.
Dankzij het vruchtwater wordt de baby beschermd
– tegen eventuele externe stoten.
– kan de baby vrij bewegen in het vruchtwater wat goed is voor de spierontwikkeling.
– het ademhalingsstelsel en verteringsstelsel ondersteunt.
– beschermt de navelstreng tegen het platdrukken.